Voeding

Het kan wel: 155 gram ruw eiwit zonder productieverlies

Maximaal 155 gram ruw eiwit (re) per kg droge stof voeren blijkt op veel bedrijven haalbaar, onafhankelijk van bedrijfsomstandigheden als grondsoort, intensiteit, weidegang en productie per koe
Maximaal 155 gram ruw eiwit (re) per kg droge stof voeren blijkt op veel bedrijven haalbaar, onafhankelijk van bedrijfsomstandigheden als grondsoort, intensiteit, weidegang en productie per koe

Het is ook op praktijkbedrijven mogelijk om het ruweiwitgehalte in rantsoenen te verlagen tot 155 gram per kg ds, zonder verlies van melkproductie. Bewust sturen met voedermiddelen is het devies.

Dit blijkt uit een analyse van de cijfers van 145 deelnemende melkveebedrijven aan het project Koe en Eiwit. 

Onafhankelijk van bedrijfsomstandigheden

Deelnemers aan het project hebben als doel gesteld om het eiwitgehalte in het totale rantsoen van melkvee en jongvee te verlagen naar maximaal 155 gram ruw eiwit (re) per kg droge stof. Dit doel blijkt op veel bedrijven realiseerbaar, onafhankelijk van bedrijfsomstandigheden als grondsoort, intensiteit, weidegang en productie per koe. Bedrijven die het doel in 2024 haalden, voerden meer mais, graskuilen met lagere re-gehaltes en minder en eiwitarmer krachtvoer.

Ruw eiwit daalde al in 2020 en 2021

Voor de analyse werden de deelnemende bedrijven in vier groepen verdeeld: bedrijven die in 2020 al onder de 155 re zaten en daaronder bleven (stabiel laag), bedrijven die bij de start van het project nog boven de 155 re zaten maar daar in 2024 onder kwamen (doel gehaald), bedrijven die het re-gehalte wel wisten te verlagen maar boven de 155 re bleven steken (doel niet gehaald) en bedrijven die altijd boven de 160 re zaten (hoog). 

Het verloop van het re-gehalte van de vier groepen bedrijven is weergegeven in figuur 1. De figuur laat zien dat in 2020 en 2021 het re-gehalte al daalde, nog zonder projectbegeleiding en in lijn met de landelijke trend. Na de start van het project in 2022 daalde het re-gehalte bij de deelnemers sterker dan het landelijk gemiddelde.

Figuur 1 – Verloop van het RE-gehalte in het rantsoen van vier groepen bedrijven in project Koe en Eiwit (bron: project Koe en Eiwit).

Duidelijke verschillen in rantsoenen

De onderzoekers zagen tussen de groepen een aantal duidelijke verschillen in het rantsoen. De groep stabiel laag voerde de minste graskuil en de meeste mais, maar voerde vaak ook wat eiwitrijk krachtvoer bij. De groep die het doel haalde, voerde minder graskuil dan gemiddeld, maakte graskuil met lage re-gehalten en heeft vanaf 2022 het re-gehalte in krachtvoer sterk verlaagd. 

De groep die het doel niet haalde, voerde graskuil met relatief veel re. Het re in krachtvoer werd wel verlaagd, maar niet genoeg om het doel te halen. De groep hoog ten slotte is meer graskuil gaan voeren met hogere re-gehalten. Het re in krachtvoer daalde wel, maar niet genoeg om het doel te halen.

Geen verschil in melkproductie

In tabel 1 zijn kenmerken van de vier groepen bedrijven weergegeven. Opvallend is dat de melkproductie per koe, het aantal uren weidegang en de melkproductie per hectare niet wezenlijk verschilde tussen de vier groepen. De rantsoenen verschilden wel sterk: stabiel laag voerde 8 procent minder graskuil, 12 procent meer mais en 5 procent minder krachtvoer dan hoog. In de groep stabiel laag was het re in graskuil 15 g/kg ds lager dan in de groep hoog. 

Op alle grondsoorten wisten deelnemers de doelstellingen te halen. Wel was het aandeel hoger op zand (60 procent) dan op klei en veen (respectievelijk 33 en 30 procent).

Tabel 1 – Bedrijfskenmerken van de vier groepen bedrijven met verschillend verloop van ruw eiwit in het rantsoen (bron: project Koe en Eiwit)

Doel haalbaar

‘Door slim te sturen op een combinatie van meer mais, minder eiwit in graskuil en een beperkte hoeveelheid krachtvoer met minder eiwit, is het projectdoel haalbaar zonder verlies aan melkproductie’, concluderen de onderzoekers