Ruwvoer

Hogere mestkwaliteit halveert ammoniakemissie

Rijpende mest plakt niet, is homogeen en stimuleert het bodemleven
Rijpende mest plakt niet, is homogeen en stimuleert het bodemleven

Melkveehouders kunnen het emissiepotentieel van ammoniak halveren door actief met hun bedrijfsvoering te sturen op mestkwaliteit. 

Die conclusie viel op te maken uit het mestonderzoek dat Peter van Hoof presenteerde op het symposium TOPmest in Kamerik. De Vlaamse onderzoeker analyseerde op 172 Nederlandse en Vlaamse melkveebedrijven de samenstelling en eigenschappen van drijfmest. De mestkwaliteit varieert onder meer in C/N-verhouding, pH, homogeniteit, kleverigheid, organische stof en de hoeveelheid mineralen. Mest van goede kwaliteit omschreef Van Hoof als rijpende mest; die niet stinkt, homogeen is, niet kleeft en het bodemleven stimuleert. 

Nieuw kengetal kwaliteitswaarde

Voor rotte mest (slechte kwaliteit) geldt het omgekeerde. ‘Rotte mest remt het bodemleven, doordat deze mest de plant in korte tijd veel zout en nitraat laat opnemen. Het gevolg daarvan is dat er minder suikers het bodemleven bereiken’, legde Van Hoof uit. De onderzoeker introduceerde op het symposium een nieuw kengetal: de kwaliteitswaarde van mest. De gemiddelde mestkwaliteit kwam in het onderzoek uit op 12,61 euro per kuub, met een minimum van 7,36 en een maximum van 16,76. ‘Moet je mest afvoeren, dan moet je die bedragen er dus eigenlijk nog bij optellen’, trok Van Hoof zijn presentatie naar de actualiteit.

Mestkwaliteit als kpi in KringloopWijzer

De potentieel lagere emissie van ammoniak bleek uit een vergelijking van de 30 bedrijven met de hoogste en 30 bedrijven met de laagste mestkwaliteit. Peter Takens, adviseur kringlooplandbouw, legde daarvoor de cijfers van het mestonderzoek naast de uitkomsten uit de KringloopWijzer. Uit de mestmonsters bleek dat het emissiepotentieel op de bedrijven met rijpe mest uitkwam op 33,3 ppm NH3. Op bedrijven met rotte mest was dat 68,6 ppm NH3, ofwel 51,5 procent hoger. Het kengetal TAN (totaal ammoniakale stikstof) lag 36 procent hoger op de bedrijven met een lage mestkwaliteit en de hoeveelheid NH4 per ton mest lag op 1,36 kilo per ton in rijpe mest versus 1,86 kilo NH4 per ton in rotte mest. 

Opvallend was wel dat uit de KringloopWijzer naar voren kwam dat de categorie bedrijven met een lage mestkwaliteit juist 7,2 procent minder ammoniakemissie per gve realiseert. ‘Mijn advies is om de mestkwaliteit als kpi op te nemen in de KringloopWijzer. Want uit de mestmonsters blijkt duidelijk dat rijpende mest minder emitteert op zowel het land, in de opslag als bij aanwending’, richtte Takens zich tot de beleidsmakers in de zaal.

Minder melk, betere mest

De categorie bedrijven met een hoge mestkwaliteit kenmerkt zich door een lagere productie per koe (7.979 versus 10.411), minder melk per hectare (12.000 vs. 20.000), meer uren weidegang (2336 vs. 880) en minder mais in het rantsoen (10% vs. 23%). Ondanks dat lagere aandeel mais voerden de bedrijven met een hoge mestkwaliteit minder eiwit in het rantsoen (157 vs 162 gram ruw eiwit per kilo droge stof). Takens: ‘Elke procent minder ruw eiwit geeft een procent minder emissie van ammoniak.’ 

De bedrijven met een hoge melkproductie realiseren weliswaar een hoge stikstofefficiëntie in het rantsoen, maar dat leidt niet tot lagere verliezen met de mest. Door de lage mestkwaliteit zijn de verliezen uit de mest juist hoger. Een van de oorzaken is dat hoogproductieve koeien meer drinken en daarmee meer urine produceren. 

Grote spreiding tussen bedrijven

De benutting van stikstof in de bodem is op bedrijven met rijpe mest aanzienlijk beter. Doordat minder mest uitspoelt (betere C/N-verhouding), wordt uiteindelijk 91 procent van de stikstof benut, tegen 76 procent op de bedrijven met rottende mest. Het stikstofbodemoverschot is bij een hoge mestkwaliteit 24 kilo en met slechte mest loopt dat op naar 82 kilo. De gemiddeld intensievere bedrijven halen ondanks de lagere mestkwaliteit wel meer gewas van het land, maar doen dat vooral via meer kunstmest en meer drijfmest per hectare. Tijdens de discussie merkte Van Hoof wel op dat hoogproductieve bedrijven niet alleen maar slechte mest produceren. ‘De spreiding tussen de bedrijven is groot, ook binnen de hoogproductieve groep. Maar bedrijven met veel input, noem het de “vol-gas-boeren”, hebben meestal wel de slechtere mest.’