Wunnekink: ‘Opkoopregeling keihard nodig om generieke korting te voorkomen’
De jongste kwartaalcijfers over de fosfaat- en stikstofexcretie zorgen voor nieuwe onrust onder belangenbehartigers in de melkveesector.
Ondanks minder koeien en minder fosfor in het krachtvoer daalt de totale fosfaatexcretie nog niet. Op deze manier lukt het niet om volgend jaar onder het met de EU afgesproken fosfaatplafond te komen. Dat kan betekenen dat de minister van Landbouw een gedwongen krimp van het aantal melkkoeien op gaat leggen.
Erwin Wunnekink, LTO-vakgroepvoorzitter melkveehouderij, legt in elf vragen uit voor welke extra spanning de nieuwste CBS-cijfers zorgen.
Waren deze kwartaalcijfers over de fosfaat- en stikstofexcretie verwacht?
‘Nee, we zijn hierdoor echt wel verrast. We praten vaak over stikstof, maar in relatie tot de mestplafonds is fosfaat de beperkende factor. Begin dit jaar is op sectorniveau afgesproken dat de veevoerindustrie maximaal 4,3 gram fosfor per kg mengvoer inrekent voor melkvee. Dat doel is in het derde kwartaal gerealiseerd. Ondanks een daling van het aantal melkkoeien met 40.000 stuks ten opzichte van 2023 is de gevoerde hoeveelheid fosfor niet afgenomen. Dat is logisch, want melkveehouders willen profiteren van de hoge melkprijs en voeren daardoor harder. De voorjaarskuilen en zomerkuilen van 2024 zijn nu ingerekend in de prognose voor het derde kwartaal. In dat ruwvoer is het fosforgehalte hoger. Dat is achteraf wel te verklaren: door een relatief hogere temperatuur en veel vocht is er meer fosfor opgenomen door het gras. Het is afwachten wat het effect zal zijn van lagere maisopbrengsten. Mais bevat minder fosfor dan gras. Als er minder mais wordt gevoerd en juist meer gras, kan dat de uiteindelijke fosfaatexcretie verder nadelig beïnvloeden.’
Welke gevolgen heeft dit?
‘Het CBS voorspelt dat de totale veestapel in 2024 147 miljoen kg fosfaat produceert. Daarmee zitten we dan 3,7 miljoen kg of 2,5 procent onder het fosfaatplafond dat met de EU is afgesproken. Voor 2025 geldt een nieuw plafond van 135 miljoen kg fosfaat, waardoor er een overschot van 12 miljoen kg fosfaat weggewerkt moet worden. Een belangrijk gegeven is dat er op nationaal niveau sectorplafonds zijn. Door de beëindigingsregelingen daalt de productie bij varkens en kippen naar verwachting sterk. Mijn inschatting is dat we op basis van de verwachte excretie in 2024 als melkveesector in 2025 nog een gat van ten minste 5,5 miljoen kilogram fosfaat moeten wegwerken.’
Wat gebeurt er bij het overschrijden van het plafond?
‘Dan treedt de mestwet in werking en moet de minister ingrijpen, zodat de productie onder het plafond komt. Als er geen zicht op is dat het productievolume structureel onder het plafond komt, treedt een generieke korting op het aantal fosfaatrechten in werking. Kort gezegd: dan moet een deel van de boeren koeien inleveren.’
Wat bedoelt u met een deel van de boeren?
‘In de wet staat dat de minister de productie in overeenstemming moet brengen met het plafond en dan gaat het om de productie van het voorgaande jaar. Dus als we in 2025 overschrijden en er is geen zicht op een structurele verlaging van de productie, dan treedt er een korting op de fosfaatrechten in werking. De groep melkveehouders die in de twee jaren voorafgaand aan het tijdstip van instellen van de korting alle fosfaatproductie op eigen grond kon plaatsen, dus geen fosfaatoverschot had, wordt niet gekort.’
Hoe groot zou die generieke korting kunnen zijn?
‘Dat is lastig te zeggen. Op basis van de huidige cijfers zouden we in 2025 het plafond met circa 7,5% overschrijden. Ik heb geen actuele cijfers paraat over het aandeel bedrijven dat geen fosfaatoverschot heeft. In het verleden lag dit aandeel rond de 45 procent, maar ik verwacht dat dat wat gedaald is als gevolg van aangescherpte normen. Bovendien is voor de berekening van belang hoeveel rechten bij die groep zitten. Maar je voelt aan je theewater dat de generieke korting zomaar naar de tien procent kan oplopen.’
Erwin Wunnekink, LTO-vakgroepvoorzitter melkveehouderij:Je voelt aan je theewater dat de generieke korting zomaar naar de tien procent kan oplopen
Kan die gedwongen reductie worden voorkomen?
‘De minister kan ervoor kiezen om de wettelijk reductieverplichting naast zich neer te leggen, maar dan moet ze wel met overtuigende argumenten kunnen aantonen dat overschrijding van het fosfaatplafond op een andere manier wordt voorkomen. Dan gaat het niet om plannen als nieuwe derogatie of mestverwerking. Dit gaat alleen om het productievolume. Dus óf minder koeien óf minder fosfaat in voer.’
Zijn die argumenten er nu?
‘We hebben als LTO Melkveehouderij nauw overleg met NAJK, NMV, DDB, De Natuurweide, Agractie en Netwerk Grondig, samen ook wel de G7 genoemd, om te werken aan die argumenten. We werken intensief samen met de overheid om plannen te maken om de mestproductie, en daarmee ook de fosfaatproductie, te verlagen. Alhoewel we ook naar oplossingen kijken voor extra mestafzet, zijn er maar twee mogelijke richtingen voor verlagen van de productie. Dat is via voer óf via de omvang van de veestapel.’
Kunt u deze twee sporen toelichten?
‘Het voerspoor is de bekendste maatregel. Die is heel basaal. Wat er niet in gaat hoeft er ook niet uit. Goed ruwvoer vraagt goed vakmanschap is nog steeds de basis. Hierdoor is er minder mengvoer nodig en daardoor minder fosfaat en stikstof. Verschillende studiegroepen zijn al aan de slag gegaan met een lager eiwit in het rantsoen en hebben laten zien dat het kan. Op bedrijfsniveau is minder eiwit aanvoeren en melken met een lager ureumgetal financieel al gunstig, omdat je minder mest hoeft af te zetten, maar om alle veehouders mee te krijgen zou er eigenlijk een “trigger” of beloning moeten zijn. Die beloning moet je organiseren en dat vraagt tijd. Duidelijk is wel dat ook de keten en wellicht zelfs de provincies hierin een rol kunnen spelen.’
En de meest bediscussieerde maatregel van dit moment is een vrijwillige opkoopregeling?
‘We kunnen wachten tot het moment dat de minister gaat ingrijpen, maar we kunnen ook als sector proberen die generieke korting te voorkomen. Als we het voerspoor maximaal weten te benutten, komen we nog steeds niet onder het fosfaatplafond. Er zijn op dit moment 173 bedrijven die hebben aangeven gebruik te willen maken van de stoppersregelingen LBV en LBV plus. Stel dat deze bedrijven gemiddeld 200 gve hebben, dan zou dat gaan om circa 35.000 koeien. Als we daar rekening mee houden,dan zouden er nog 90.000 koeien te veel zijn om onder het fosfaatplafond van volgend jaar te komen. Als we enige marge willen hebben én ook nog wat effect op de mestmarkt willen zien, dan zou ik mikken op het opkopen van 100.000 koeien. Hoe eerder we dit in 2025 kunnen organiseren, hoe meer het effect heeft op het hele jaar. De bijvangst is dat het ook de mestmarkt enigszins ontlast.’
Hoe zou een vrijwillige opkoopregeling er uit kunnen zien?
‘Er zijn boeren die niet in aanmerking komen voor de LBV-regelingen, maar die best zouden willen stoppen of minder koeien willen gaan melken. Ze moeten daarvoor een vergoeding krijgen die zo hoog is dat de vaste kosten per koe naar beneden gebracht kunnen worden én een deel inkomensverlies wordt gecompenseerd. Fosfaatrechten marktconform uitkopen levert circa 1500 euro per koe op. We hebben zelf gerekend aan de opbrengstderving. Met de gemiddelde melkprijs van afgelopen jaar is de marge ongeveer 900 euro per koe per jaar. Stel dat je die marge drie jaar lang compenseert, dan praat je over 2.700 euro per koe. Daarnaast zal je ook een bijdrage mee moeten laten tellen om de financieringslasten van een veehouder te laten dalen. Onze inschatting is dat je dan nog zeker 3.000 euro extra moet organiseren, wil je de regeling interessant maken. Je praat dan over een vergoeding van rond de 7.000 euro per koe. Dat is in totaal 700 miljoen euro voor de komende drie jaar, waarbij je het eerste jaar ruim 500 miljoen euro nodig hebt.’
Erwin Wunnekink, LTO-vakgroepvoorzitter melkveehouderij:Om de vrijwillige opkoop aantrekkelijk te maken, praat je over een vergoeding van rond de 7.000 euro per koe
Wie moet dat betalen?
‘Dat is een discussie die we moeten voeren met de overheid en sectorpartijen. De overheid zal de belangrijkste partij moeten zijn. Het gaat immers om structureel beleid en dat is een verantwoordelijkheid van de overheid. Bovendien krijgen we de handen niet op elkaar als de sector haar eigen krimp moet betalen. De verwerkende en toeleverende industrie wordt hoe dan ook al financieel geraakt door een krimp. Dit jaar was de mestmarkt al spannend, maar volgend jaar is die nood nog hoger en komen er echt veehouders met de vingers tussen de deur als er niets gebeurt. Dus wat is het de sector waard om een koude sanering te voorkomen? De industrie zal kleur moeten bekennen. Wachten we af tot de minister ingrijpt of pakken we zelf de regie en proberen we de krimp nog enigszins in goede banen te leiden?’