Gezondheid

Ibr-problematiek in vijf vragen aan directeur DGZ

dgz
Benedikt Sas is directeur bij Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ)

Het draagvlak van ibr-bestrijding staat onder druk volgens Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ).

De organisatie ziet een toename van het aantal ibr-besmette dieren in de handel. Zo zijn er tussen begin november 2024 en januari 2025 in Vlaanderen zo’n 440 ibr-dragers gedetecteerd op 47.475 verhandelde dieren. Op 28 januari 2025 waren er 783 dragerdieren aanwezig in Vlaanderen. ‘Zolang er positieve dieren aanwezig blijven en zolang er bewegingen van dragers zijn, blijft het dweilen met de kraan open’, meldde DGZ. Veeteelt stelt vijf vragen aan Benedikt Sas, directeur bij DGZ, over deze problematiek.

Ondanks het ibr-bestrijdingsprogramma neemt het aantal besmettingen toe. Wie is de boosdoener?

‘Vergeet niet dat eind 2024 al 99,6 procent van de conventionele bedrijven ibr-vrij waren. Maar helaas neemt sinds begin dit jaar het aantal ibr-besmette dieren weer toe. Er is niet een specifieke boosdoener. Het zijn er meerdere. Vooreerst hebben we de handel, de handelaarsstallen en de afmestbedrijven, waar ibr-positieve runderen aanwezig blijven. Besmette dieren moeten zo snel mogelijk afgevoerd worden naar het slachthuis, via transporteurs die ze rechtstreeks naar daar brengen. Na het transport van zo’n besmet dier moet de vrachtwagen grondig ontsmet worden voor er nieuwe, gezonde dieren in gaan. In de praktijk gebeurt dit niet altijd. Soms komen de besmette dieren tijdens het transport zelfs in contact met niet-besmette dieren. Ook in handelaarsstallen komen ibr-dragers soms in contact met niet-dragerdieren.’

‘Andere boosdoeners zijn de conventionele stallen die chronisch besmet waren. Deze zijn nooit helemaal ibr-vrij geweest. Voorgaande jaren waren er dat in Vlaanderen nog een tiental. Sommige van die bedrijven hebben bij de overheid een derogatie of afwijking aangevraagd en ook gekregen, op voorwaarde dat ze zeer strikte regels zouden volgen. Denk maar aan grondige bloedanalyses, het niet-insemineren en direct afvoeren van besmette dieren. Met de derogatie hebben zij wat meer tijd gekregen van de overheid om ibr-vrij te worden. Dit betekent dat daar nog langere tijd besmette dieren aanwezig bleven. Helaas volgen sommige van die bedrijven de – nota bene door hen mee ondertekende – opgelegde spelregels en voorwaarden niet. Zolang er waar dan ook besmette dieren aanwezig blijven, gecombineerd met niet-bioveilig transport, geraakt het probleem niet opgelost. Dat is de reden waarom boeren besmette dieren zo snel mogelijk moeten afvoeren. En dat de handel en transporten beter moeten worden opgevolgd.’

De wetgeving om ibr te bestrijden is dus nog niet klaar? 

‘Nee, vandaar dat we een brief hebben gestuurd naar de overheidsinstanties met concrete voorstellen op korte en langere termijn, in het belang van de dierengezondheid in het algemeen. Dus niet alleen voor de ibr-problematiek. We willen met hen aan tafel gaan zitten om de wetgeving meer sluitend te maken. DGZ heeft immers geen wetgevende macht en ook geen controlerende macht, en dat wensen we ook helemaal niet. Wat we wel kunnen, is de actoren uit de keten adviseren. Zo moeten we voor ibr, zeker als de eindmeet van het bestrijdingsprogramma in zicht komt, goed doorzetten. Daarnaast hopen we dat de bioveiligheid bij het transport en de handel van runderen beter wordt opgevolgd. Ook moet de bioveiligheid in de volledige rundveesector beter. In vergelijking met de varkens-en pluimveesector is die uitermate zwak. Uiteindelijk moeten dus alle schakels in de keten hun eigen verantwoordelijkheid nemen.’

Kan een melk- of vleesveehouder iets doen om insleep van ibr te voorkomen?

‘Alles begint met het nemen van strikte bioveiligheidsmaatregelen. Zorg voor eigen bedrijfslaarzen en -kledij en zorg ervoor dat erfbetreders niet met eigen schoeisel in de stallen komen. Het tweede punt is een heel strikte naleving van de quarantaineperiode. Vaak gebeurt dit nu niet of niet altijd volgens de regels van de kunst. Tot slot is het heel belangrijk om je transporten heel goed op te volgen en je ervan te verzekeren dat je heel goed weet waar je dieren koopt, om insleep te voorkomen. Ibr wordt niet verspreid door knutten, zoals blauwtong of EHD. Om ibr te bestrijden, moet je ervoor zorgen dat alle risicofactoren tot het minimum worden herleid. Er zijn nog enorme winsten te boeken om infectiedruk en besmettingsrisico’s te minimaliseren.’

En vaccineren tegen ibr, helpt dat? 

‘Vaccineren is een van de maatregelen en hulpmiddelen, maar zeker niet de enige. Het biedt geen sluitende oplossing en geeft een veestapel nooit honderd procent bescherming. Denk maar aan je coronaprikje destijds. Vaccineren kan helpen om de infectiedruk te verlagen, maar alleen vaccineren is niet genoeg. Het mag geen vals gevoel van veiligheid geven waardoor men alle andere voorzorgsmaatregelen begint te verwaarlozen. Daarenboven dient je ibr-bewaking via bloed of melkstalen aangepast worden. Dit omdat er meer kans is op “verdoken ibr”. Op gevaccineerde bedrijven heb je namelijk veelal geen symptomen en bestaat de kans dat de steekproef vals negatief is, ondanks de aanwezigheid van enkele ibr-dragers. Dit kan later voor een uitbraak zorgen.’

‘Overgaan tot vaccineren is een afweging die gemaakt moet worden op basis van de specifieke situatie van het bedrijf, in overleg met de bedrijfsdierenarts. Vaccineren kan nooit een alleenstaande maatregel zijn, maar moet gecombineerd worden met met goede bioveiligheidsmaatregelen, gecontroleerd transport, quarantaine enzovoort. Alleen zo krijg je een goede bescherming en minimaliseer je de risico’s. Vergeet ook niet dat vaccineren tegen ibr ook aan regels is gebonden. Deze regels zijn in lijn met de doelstellingen om tegen april 2027 ibr-vrij te zijn.’