Biomarkers nuttig bij welzijnsmonitoring van koeien
Biomarkers kunnen helpen bij het meten van welzijn van melkvee. Op basis van de combinatie van het totale eiwitgehalte en het albuminegehalte in het bloed en het cortisolgehalte in het haar kan het welzijn van een koppel koeien op een bedrijf worden gescoord.
Dat blijkt uit een onderzoek van Wageningen Livestock Research, Royal GD, ZuivelNL en het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Een biomarker is een meetbare biologische aanwijzing in het lichaam, zoals de hartslag of stoffen in het bloed, die ziekten, gezondheidscondities of biologische processen kunnen duiden. Hiermee kan op een eenvoudige en objectieve manier het welzijn worden vastgesteld.
Samengestelde biomarker geeft beste indicatie
Uit het onderzoek blijkt dat koeien met een verhoogd cortisolniveau in de haren vaker een onvoldoende welzijnsscore kregen van de dierenarts. Ook bedrijven waar twee of meer koeien grote verschillen vertoonden in het totaal eiwit- en albuminegehalte in het bloed, scoorden gemiddeld lager op dierwelzijn. Zo hadden deze bedrijven gemiddeld een vijftien punten lagere welzijnsscores voor gedrag en drie keer vaker een onvoldoende beoordeling voor welzijn door een GD dierenarts.
De onderzoekers verwachten dat deze samengestelde biomarker het meest samenhangt met welzijnsindicatoren. Op basis hiervan kan een bedrijf gescoord worden als ‘aandachtbedrijf voor welzijn’ of ‘geen aandachtbedrijf voor welzijn’. De ‘aandacht voor welzijn’ bedrijven hadden bijna vijf keer zoveel kans op een onvoldoende beoordeling van de GD dierenarts. Er is meer onderzoek nodig om deze biomarkers verder te ontwikkelen.
Persoonlijkheid van dier van invloed op biomarkers
De onderzoekers onderzochten ook de relatie tussen het welzijn, de emotionele toestand en mogelijke biomarkers van vaarzen. Ze keken naar de hartslag, dagelijkse melkgift en verschillende stoffen in het bloed van vaarzen in een positieve en een negatieve huisvestingssituatie. Een positieve huisvestingssituatie had onder andere meer stalruimte, meer ligboxen en meer voerplaatsen dan een negatieve huisvestingsituatie. Ook was de groep stabiel, terwijl bij de negatieve situatie dieren in de groep werden vervangen.
De onderzoekers zagen geen significante verschillen tussen vaarzen in een positieve of negatieve huisvestingssituatie. Wel bleek de persoonlijkheid van het dier een rol te spelen.
Angstige vaarzen hadden sneller een verminderd welzijn
Vaarzen die van nature angstiger zijn vertoonden in een positieve huisvestingssituatie minder angstig gedrag. Minder actieve, minder sociale en minder angstige vaarzen vertoonden in de positieve huisvestingssituatie meer variatie in hartslag, wat op een beter welzijn duidt. Angstige vaarzen hadden in een negatieve situatie meer fluctuaties in hun dagelijkse melkgift, wat duidt op verminderd welzijn.
De geteste bloedmonsters lieten geen duidelijke verbanden met het welzijn van de koeien zien. De waarden verschilden sterk per koe. Wel hadden vaarzen in de positieve huisvestingssituatie hogere niveaus van vrije vetzuren, een indicator van een negatieve energiebalans, als zij werden blootgesteld aan een stressvolle situatie.