Tip van de Weideman: Analyse van kuilanalyse
Hoe zien jouw kuilanalyses van dit voorjaar eruit? Kijk er eens kritisch naar en vergelijk met voorgaande jaren. Naast weidegang heb je bijpassende kuilen nodig voor je bijvoeding.
Valt er een trend te ontdekken, bijvoorbeeld dat je Vem-gehaltes wat lager zitten dan gemiddeld mogelijk moet zijn? En je gehaltes aan ruw eiwit en bestendig eiwit (DVE), hoe zit het daarmee? Wellicht maai je aan de vroege kant, omdat je geen risico durft nemen en zie je dat terug in erg hoge RE-waardes.
Met veel gras in het rantsoen is een kuil met 180 à 200 gram RE minder ideaal en leidt tot hoge ureumgehaltes. Bij een flink aandeel mais in het rantsoen past het wel. Een vuistregel is dat een dag langer wachten met maaien het RE-gehalte met 4 gram laat dalen. Zit je vaak te hoog, schaaf dan aan een strategie om het gras toch wat later te oogsten. En hoe zijn de percelen bemest? Dat speelt ook een rol. En lukt het om met de veldperiode, maaien met kneuzer en schudden het drogestofgehalte goed te sturen?
Drogere kuilen bij hoog grasaandeel
Veel gras in je rantsoen pleit er ook voor om iets droger in te kuilen, dan krijg je vanzelf meer DVE en minder OEB. De eiwitkwaliteit is dan beter en het ureumgetal vliegt niet zo snel uit de bocht. Zo’n kuil met 130 tot 150 gram RE en 55% drogestof past mooi als bijvoeding naast vers gras. Nadeel ervan is dat het sneller broeit. Bij lage voersnelheden heb je zo’n portie dan liever in balen. In de winter voert zo’n kuil prima, mits je je in- en uitkuilmanagement op orde hebt.
Intussen maakt de regen het land weer fris en fruitig en gaat het gras in de versnelling. Een laatste rondje mest uitrijden kan nog in augustus. Percelen met een hoog stikstofleverend vermogen (NLV-klasse) hebben het wellicht niet nodig en het is een overweging om mest te bewaren voor het voorjaar, omdat het dan het best tot zijn recht komt.