Maatschappij

Volledig voer van Hollandse bodem maakt klimaatdoelen 2030 haalbaar

Wordt vee aan de binnenlandse veevoerproductie gekoppeld en wordt er rekening gehouden met de klimaatdoelstellingen van 2030 dan is een krimp van 23 procent van de melkveestapel nodig
Wordt vee aan de binnenlandse veevoerproductie gekoppeld en wordt er rekening gehouden met de klimaatdoelstellingen van 2030 dan is een krimp van 23 procent van de melkveestapel nodig

Door de veestapel af te stemmen op de hoeveelheid voer die geproduceerd kan worden, kunnen de uitstoot van ammoniak met bijna 50% en broeikasgassen met meer dan een kwart afnemen in 2030 ten opzichte van 2018. Dat blijkt uit onderzoek van Wageningen University & Research (WUR).

Met deze afnames kunnen de nationale klimaatdoelen voor 2030 bijna worden gehaald, zo stellen de onderzoekers van WUR. Door vee- en voerproductie op lokaal niveau te koppelen, vergroot de circulariteit. ‘Het opnieuw koppelen van veehouderij aan voederproductie creëert een natuurlijk plafond voor de veestapel. De hoeveelheid voer dat in een regio wordt geproduceerd, bepaalt dan het aantal runderen, varkens en pluimvee’, vertelt onderzoeker Ben van Selm.

Economische, politieke, financiële en maatschappelijke gevolgen zijn echter niet meegenomen in dit onderzoek.

Krimp van melkveestapel het kleinst

Wordt vee aan de binnenlandse veevoerproductie gekoppeld dan zouden alle veestapels in Nederland moeten verkleinen. Door een groot areaal blijvend grasland blijft de nodige krimp van de rundveestapel met 29% het kleinst, ten opzichte van 57% minder vleeskuikens, 67% procent minder legkippen, 62% minder varkens en 100% minder schapen.

Met deze krimp wordt er nog steeds genoeg melk geproduceerd voor de huidige Nederlandse menselijke consumptie. De krimp zit bij melkvee vooral in het achterwege laten van overbodige import van kalveren.

23% minder melkvee voor uitstootdoelstellingen

De onderzoekers namen ook andere scenario’s mee. Zo keken ze naar het maximale aantal dieren dat gehouden kan worden met uitsluitend binnenlands geproduceerd veevoer én waarbij de ammoniakuitstoot en broeikasgassen in de landbouw met respectievelijk 50% en 30% dalen voor 2030.

In deze situatie zou een daling van de melkveestapel van 23% nodig zijn, mits het aantal vleesvee met 100% daalt, het aantal vleeskuikens met 47%, het aantal leghennen met 64%, het aantal varkens met 66%, het aantal geiten met 14% en het aantal schapen met 100. Het verschil in toenames en afnames van de veestapel hangt samen met de stikstofgebruiksefficiëntie van de dieren.

Weinig plek voor vleesvee

Zowel in de situatie waarbij het vee aan de binnenlandse veevoerproductie wordt gekoppeld als waarbij er ook rekening wordt gehouden met de ammoniakuitstoot en broeikasgassen, valt de gehele vleesveestapel weg.

Alleen in de situatie waarbij ook de concurrentie tussen voer en voedsel wordt voorkomen, neemt de vleesveestapel toe. Dit komt doordat de Nederlandse consumptie van vlees hoog ligt en vleesvee grasland, een voerproduct zonder concurrentie tussen voer en voedsel, goed kan benutten.